Wanneer men mij dan zoekt,
hoeft men niet bij een graf te staan huilen,
ik ben daar immers niet.
Ik ben in het ruisen van de bomen,
in het eeuwige geluid van de branding,
in de wind die door je haren waait.
Er zal geen grond zijn waar men mij vind.
Ik ben in de glinstering van de druppel op het blad
en in de natuurlijke gang van de seizoenen.
In de vuurrode zon die wegzakt aan de verre horizon,
in de donkere nacht ben ik in de flikkerende ster,
om ‘s morgens de aarde weer wakker te maken
En te verwarmen.